1.1 Inleiding en uitgangspunten

1.1.1 Ethiek

Ethiek is de wetenschap die
het menselijke handelen bestudeert in zijn aspecten van moreel goed of niet
goed zijn. Dat wil zeggen in zoverre die handelingen in zichzelf of door de intentie
van wie ze stelt goed of kwaad zijn. Ook de omstandigheden kunnen een rol
spelen bij deze beoordeling. Er zijn vele richtingen in de ethiek die het
handelen als goed of niet goed beoordelen. Zij kunnen van verschillende bronnen
uitgaan, zoals de natuurwet, de Openbaring, andere religieuze bronnen maar ook
van doeltreffendheid, doelmatigheid, organisatie, complexiteit, utiliteit etc.
Op basis van deze uitgangspunten ontstaan complexen van praktische regels en
waarden die men de moraal noemt. Het is denkbaar dat men – uitgaande van zeer
verschillende uitgangspunten – in een concreet geval tot een zelfde beoordeling
komt. Daarom is het noodzakelijk in elke nieuwe situatie steeds opnieuw uit te
gaan van de grondbeginselen.

Op deze website wordt uitgegaan van de moraal van de Rooms-Katholieke Kerk.

1.1.2 Medische ethiek

Medische ethiek is dat deel van de ethiek dat zich beperkt tot de handelingen die betrekking hebben op de biologische en psychische natuur van de mens, handelingen die tot doel hebben zijn gezondheid te verbeteren, ziekte te voorkomen en/of gunstige wijzigingen in falende levensverrichtingen tot stand te brengen.

1.1.3 De maatstaven die de Katholieke medische ethiek voor haar handelen aanlegt

De katholieke medische ethiek vindt haar maatstaven en achtergronden in de leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Deze leer is gebaseerd op het Evangelie van Jezus Christus en de uitleg die daaraan door de traditie van de Kerk is gegeven. De Paus van Rome en de bisschoppen in gemeenschap met hem, met de ondersteuning van, in het bijzonder, de Congregatie voor de Geloofsleer zetten deze uitleg steeds voort.

1.1.4 Waar de Katholieke Kerk zich bij het formuleren van deze maatstaven op baseert

De Katholieke Kerk baseert zich bij het formuleren van maatstaven op het gebod van liefde van Christus dat alle geboden van God inhoudt en op het natuurrecht, dat berust op de natuurwet.

1.1.5 Het gebod van liefde van Christus

Dit gebod is een dubbelgebod. Het luidt: Gij zult de Heer uw God beminnen uit geheel uw hart, met geheel uw verstand en met al uw krachten en het tweede daaraan gelijk: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf (Mt 22, 37).

1.1.6 Het natuurrecht

Het natuurrecht van de mens behelst datgene wat de mens toekomt op grond van zijn mens-zijn, d.w.z. op grond van wat de mens is. Dit recht wordt bepaald door de natuurwet, de wetmatigheid die door de Schepper in de geschapen natuur is gelegd en dus ook voor de mens geldt en door hem van nature met de rede gekend kan worden.

1.1.7 De natuurlijke morele wet of natuurwet

De natuurwet is het geheel van de meest fundamentele beginselen van de moraliteit. Ze staat geschreven in de ziel van allen en van ieder afzonderlijk. Ze is niets anders dan het licht van de rede, ons ingestort door God; door haar weten wij wat we moeten doen en wat we moeten vermijden. Ze is onveranderlijk en in haar voornaamste voorschriften verwoord in de tien geboden.

1.1.8 De natuurwet is onontkoombaar

De Kerk stelt dat de natuurwet een objectief gegeven is waaraan de mens zich niet kan onttrekken zonder onwaarachtig te zijn, omdat het de mens van nature eigen is haar te kennen.



1.1.9 De aanvaardbaarheid van de in de seculiere wereld gehanteerde richtlijnen voor bio-ethische vraagstukken

Ook in de seculiere wereld worden algemene ethische richtlijnen aangehouden. De meest bekende zijn het resultaat van consensus. De volgende vier beginselen worden doorgaans aangehaald:

a. Het beginsel van de autonomie van de persoon.
b. Het beginsel van goed te willen doen.
c. Het beginsel van niet schaden.
d. Het beginsel van rechtvaardigheid.

Deze beginselen zijn zeker belangrijk maar verdienen nadere onderbouwing en toelichting.
a. De autonomie van de persoon is niet onbeperkt en strekt zich niet uit tot de zeggenschap over het eigen leven als zodanig, dat immers een geschenk van God is. Ook heeft die autonomie haar grenzen daar waar zij besluiten neemt die in strijd zijn met de waardigheid van de mens en de consequenties daarvan.
b. Het beginsel van goed te willen doen is in overeenstemming met het gebod van de naastenliefde (“liefde is de ander een goed willen”).
c. Het beginsel geen schade toe te brengen ligt in het verlengde daarvan. Beide beginselen moeten echter allereerst gehanteerd worden met het welzijn van de gehele persoon, zijn leven, zijn integriteit en zijn einddoel als mens voor ogen.
d. Het beginsel van rechtvaardigheid moet juist worden uitgelegd. Het gaat hier om de rechtvaardigheid die aan iedere mens toekent wat hem van nature toekomt, op grond van het feit dat hij mens is. De louter verdelende rechtvaardigheid (waarop materialistische stelsels zich vaak baseren) en ook rechtvaardigheid op grond van burgerlijke wetten zijn hier niet aan de orde.

1.1.10 De denkwijze die de Rooms-Katholieke Kerk hanteert bij de interpretatie van voorschriften uit de Openbaring of natuurwet

De Rooms-Katholieke Kerk baseert zich op een realistische wijsbegeerte, die inhoudt dat wij met ons verstand de objectieve waarheid, die uiteindelijk in God is, kunnen kennen uit onze waarneming van de schepping en uit de Openbaring en dat wij ons in ons handelen moeten laten leiden door objectieve waarden die in die kennis vervat zijn. Dat sluit een denkwijze gebaseerd op uitsluitend subjectieve waarden, op materialisme, relativisme, utilitarisme, proportionalisme en consequentialisme uit.

1.1.11 De mens volgens de Leer van de Rooms-Katholieke Kerk

De mens is een samengesteld levend wezen dat bestaat uit een stoffelijk lichaam en een onstoffelijke ziel, die het levensbeginsel van de mens is en de drager van zijn hoogste vermogens: verstand en vrije wil. De bezieling maakt de mens tot een persoon; immers hij is door de vermogens die uit de ziel voortkomen in staat te reflecteren over zichzelf en zijn doel. Door zijn verstand en de vrije wil is de mens verantwoordelijk voor zijn daden.

1.1.12 Menselijke waardigheid

De menselijke waardigheid is die eigenschap die aan iedere mens het recht op respect voor leven en integriteit als persoon verleent.

1.1.13 De fundamenten van de menselijke waardigheid

De menselijke waardigheid berust allereerst op het feit dat God de mens heeft geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Dit wil zeggen dat in de mens vermogens worden gevonden die hem rechtstreeks door God verleend zijn als afspiegeling van Diens eigen Wezen. Deze vermogens zijn de rede en de vrije wil. Voorts berust de menselijke waardigheid op de finaliteit van de mens: het doel waartoe God elke mens schept en waarmee deze uit vrije wil moet instemmen. Dat doel is het bereiken van een eeuwig geluk in aanschouwing van Zijn volmaaktheid na het tijdelijke leven op aarde.

1.1.14 De onmiddellijke consequentie van de waardigheid van de mens

De onmiddellijke consequentie van de waardigheid van de mens is dat men:

a. het leven van een mens waar mogelijk in stand moet houden
b. een mens niet moedwillig mag doden
c. een mens niet mag instrumentaliseren, d.w.z. hem gebruiken tot een doel dat aan hemzelf, zijn welzijn of zijn finaliteit vreemd is.

1.1.15 Moedwillig doden

Het is niemand op persoonlijke titel toegestaan een andere mens moedwillig te doden, om welke reden dan ook. Dit verbod berust op het beginsel van de menselijke waardigheid.

Hierbij blijft buiten beschouwing doden in het kader het recht op verdediging (dat noodzakelijk niet moedwillig is) en het recht dat de wettige overheid in bepaalde extreme gevallen kan hebben om de dood als straf voor een zeer groot vergrijp op te leggen, met als enige rechtvaardiging de bescherming (verdediging) van de gemeenschap.

1.1.16 Instrumentaliseren van het menselijk lichaam

Men mag het menselijk lichaam, of het nu het eigen lichaam of dat van anderen betreft, niet tot instrument maken van een activiteit die iets tot doel heeft dat aan het werkelijke welzijn, de integriteit en/of de finaliteit van de persoon vreemd is.

Elke instrumentele inzet van de menselijke persoon en zijn lichaam dient steeds te gebeuren met oog voor diens eigen welzijn en integriteit en vereist zijn volledige en goed geïnformeerde instemming (en in geval van arbeid in enig dienstverband een redelijke vergoeding).