8. Uitgangspunten voor nieuw wetsvoorstel
Bij brief van 16 maart 1995 (11) deelde de Minister van VWS aan de Kamer mede, daartoe gemachtigd door de Koningin, het bij de Kamer ingediende voorstel van wet in te trekken. Men lette erop dat in dat voorstel was voorzien in de mogelijkheid van een tijdelijk verbod op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek met door IVF tot stand gebrachte embryo’s. Die mogelijkheid was dus nu vervallen. Maar, zo redeneert de Minister, zij en de Minister van Justitie streven naar een spoedige totstandkoming van een definitieve regeling weshalve in de tussentijd geen noodzaak zou bestaan voor het opleggen van tijdelijke verboden.
In een bij deze brief gevoegde “Notitie regelgeving inzake enige handelingen en wetenschappelijk onderzoek met embryo’s en foetussen” schetst de Minister de uitgangspunten van de door de regering beoogde wettelijke regeling.
a. Rest-embryo’s
Centraal staat in deze Notitie de visie van de regering op het probleem van de na een IVF-behandeling overblijvende embryo’s. Dat is, aldus de regering, inherent aan de beperkingen van de techniek. Kort samengevat betoogde zij dat het om verschillende redenen (de individuele variatie van het aantal gerijpte eicellen is aanzienlijk, eicellen kunnen nog niet worden ingevroren en moeten daarom alle worden bevrucht, hormoonstimulatie zeer belastend voor de vrouwen niet geheel risicoloos), noodzakelijk wordt geacht dat de behandelende artsen meer dan één eicel tot rijping brengen, waardoor echter het probleem ontstaat van de overblijvende embryo’s. Dan moet men, zo ging zij voort, besluiten hetzij ze “teloor te laten gaan” hetzij ze beschikbaar te stellen voor donatie of wetenschappelijk onderzoek. Dat bij de IYF-behandeling embryo’s overblijven vindt zij weliswaar bezwaarlijk maar niet zo onoverkomelijk dat daarom de techniek als ontoelaatbaar moet worden beschouwd. De maatschappelijke acceptatie lijkt breed te zijn, omdat het leed dat ongewenste kinderloosheid met zich brengt groot is. Rest-embryo’s, zo besloot zij, mogen echter niet “vrijelijk voor onderzoek” gebruikt worden want er is “alle reden” ze bescherming te bieden waar het hier immers gaat om beginnend menselijk leven. Daarom gaat het baars inziens ook “te ver” om embryo’s enkel voor wetenschappelijk onderzoek tot stand te brengen.
b. Koppeling PID met IVF
Aandacht wordt ook besteed aan de in het tweede wetsvoorstel voorgenomen regeling betreffende PID. In dat voorstel was voorzien in een verbod van toepassing van deze techniek echter met de mogelijkheid van een uitzondering (zeer kort samengevat) ingeval van erfelijke aandoeningen met een hoog risico van herhaling binnen het gezin of de familie (art.4). Het kabinet achtte een voorstel op dit punt evenwel prematuur. Het overweegt dat de techniek zich nog bevindt in het stadium van voornemens voor de eerste klinische toepassingen die nog deel uitmaken van wetenschappelijk onderzoek. Wel acht het een koppeling van deze techniek met die betreffende IVF noodzakelijk en wacht het af wat de Gezondheidsraad over deze techniek zal aangeven in zijn advies over het Planningsbesluit inzake IVF.
Vragen inzake overblijvende embryo’s die niet voor wetenschappelijk onderzoek ter beschikking worden gesteld, zullen aan de orde komen bij een gelijktijdig te ontwerpen wetsvoorstel inzake fertilisatietechnieken. Zo ook waar het zal gaan om beslissingsbevoegdheid over geslachtscellen en restembryo’s ingeval sprake is van scheiding of overlijden.
Onder de nieuwe regeling zullen voorts moeten vallen levende menselijke embryo´s, waarij van een embryo sprake is vanaf het moment van binnendringen van een zaadcel in de eicel. De regeling zal slaan op embryo’s die overblijven of die met geïmplanteerd kunnen worden omdat ze polyploïd zijn (bevrucht door meer dan een zaadcel).
Een regeling voor PID acht de Minister, gelet op het nog vroege stadium van ontwikkeling van deze techniek, “nog niet nodig” (zie boven).
c. Het ongeboren kind als patiënt
Afzonderlijk zal worden overwogen of in dit stadium regels wenselijk zijn voor onderzoek bij embryo’s en foetussen tijdens de zwangerschap volgens het advies van de Gezondheidsraad, “Het ongeboren kind als patiënt zal een dergelijke behandeling in de toekomst bij hoge uitzondering tot de mogelijkheden kunnen gaan behoren.
d. Centrale commissie
De notitie wordt besloten met enkele beschouwingen over het positieve oordeel dat een centrale commissie zal moeten geven over wetenschappelijk onderzoek met embryo’s, over het vereiste van toestemming van bepaalde personen en over een aantal te verbieden handelingen (zie boven). (12)
9. Overleg met de Kamer
De regering is op enkele van de bovengenoemde punten nog teruggekomen in een overleg dat op 28 juni 1995 plaatshad, met de vaste comissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en met de vaste comissie voor Justitie. (13)
De Minister van VWS, mevrouw Borst, wees erop dat in de samenleving op grond van de diverse levensbeschouwelijke standpunten verschillend wordt gedacht over de beschermwaardigheId van embryo’s, daaraan toevoegende dat het kabinet uitgaat van het standpunt van de toenemende beschermwaardigheid van een embryo, vanaf het moment van de conceptie, en dat het vanaf het allereerste begin gaat om potentieel menselijk leven.
a. Wet afbreking zwangerschap
Dit uitgangspunt achtte zij ook consistent met (o.m.) de Wet afbreking zwangerschap “die uitgaat van speciale bescherming in de periode tussen de innesteling en de levensvatbaarheid van de foetus en een toenemende bescherming in de periode vanaf 24 weken.” Op principiële gronden, zo merkte zij op, is bij het onderzoek met embryo’s de grens van veertien dagen getrokken omdat bij een natuurlijke zwangerschap dáár namelijk het moment is van de innesteling; individuele cellen zijn dan niet meer toti-potent maar tonen onderscheid naar de diverse delen van het menselijk lichaam. Op dit moment zo gaf zij aan, heeft deze grens nog geen praktische betekenis, omdat embryo’s slechts negen dagen kunstmatig in leven kunnen worden gehouden; in de toekomst echter zal die grens onafhankelijk van de vorderingen in de techniek worden gehandhaafd.
b. Kweken van embryo’s
Voor wat betreft het speciaal voor onderzoek kweken van embryo’s betoogde zij dat het kabinet hier een “duidelijk onderscheid” zag met restembryo’s, omdat het bij het kweken gaat “om het scheppen van menselijk leven met als uiteindelijk doel de vernietiging ervan, waarmee volgens het kabinet beslist een stap te ver wordt gegaan.” Anderzijds wees zij het implanteren van alle embryo’s van de hand gezien de gezondheidsrisico’s die voor moeder en kind zijn verbonden aan een meerlingzwangerschap. Gelet op de opstelling van de beroepsgroep vreesde zij niet dat meer embryo’s tot stand worden gebracht dan voor IVF -behandeling strikt noodzakelijk zijn.
c. Personen in het familierecht
De Minister van Justitie mevrouw Sorgdrager, bracht naar voren dat een IVF-behandeling te allen tijde het tot stand brengen van een zwangerschap ten doel moet hebben en dat de vraagstelling over daaruit voortkomende rest-embryo’s primair is gericht op het bewaren ervan. Pas als dat om welke reden dan ook niet meer aan de orde is, komen de vragen wie beslissingsbevoegd is en wat er moet gebeuren: donatie, teloor laten gaan of beschikbaar stellen voor onderzoek. Daarvoor zullen regels moeten worden gegeven. Hoewel het familierecht in de zin van het Burgerlijk Wetboek alleen van toepassing is op levend ter wereld gekomen personen, zal, zo besloot zij, bij de voorbereiding van wetgeving ook aan eventuele familierechtelijke aspecten aandacht worden besteed.