Handboek Katholieke Medische Ethiek - Hoofdstuk III

on-line editie vanaf 2019 onder redactie van dr. W.J. kardinaal Eijk, dr. L.J.M. Hendriks en prof.dr. F.J. van Ittersum

Ⓒ Katholieke Stichting Medische Ethiek 2019 - 2025

III.3.2 Embryoselectie

E. Garcia Gonzalez, F.J. van Ittersum

3.2.2 PGD om donor embryo’s te selecteren

Een bijzondere toepassing van PGD is de selectie van embryo’s die genetisch geschikt zijn om als donor voor een zieke broertje of zusje kunnen fungeren voor wie het moeilijk is passende donoren te vinden. Dit houdt in dat het embryo wordt geselecteerd op basis van genetische compatibiliteit voor weefseltype (HLA-type) zodat het mogelijk is om stamcellen, weefsels of een orgaan te oogsten voor de behandeling van een zieke familielid, Deze embryo’s worden “saviour” (redder) embryo’s genoemd. Embryo’s die niet geschikt zijn als donor, worden vernietigd of gebruikt voor onderzoek, ook als ze geen genetische defecten hebben.

Er zijn diverse ethische bezwaren tegen het gebruik van PGD om een saviour embryo te selecteren. Allereerst wordt in dit geval PGD niet toegepast om een ziekte bij een aangedaan kind te voorkomen maar in het belang van een ander kind. Gezonde embryo’s die ongeschikt zijn bevonden om als orgaan- of weefseldonor te fungeren, worden vernietigd alleen omdat zij niet het gewenste genetische profiel hebben.

Daarnaast is een belangrijk ethische bezwaar tegen deze procedure het feit dat menselijke embryo’s met een instrumenteel doel tot stand worden gebracht: zij worden niet gewild om zichzelf maar om een ander te redden. Zij worden als een object ten gunste van een ander of een “commodity” behandeld [6W. Fasbender. The Savior Child: Having a Child to Save a Sibling, Is This Right? The Journal of Undergraduate Nursing Writing, 2009, 3, 1, 1824.] [7K.L. Trifiolis. Savior Siblings: The Ethical Debate. 432 ed.: Law School Student Scholarship, 2014.]. Dit gaat in tegen de intrinsieke waardigheid van de menselijke persoon die altijd als een doel in zich zelf behoort worden behandeld en niet als een middel omwille van iemand of iets anders. Een kind dat geboren wordt met als doel een ander te redden, kan op de lange termijn psychologische gevolgen ondervinden. Het besef dat het eigen bestaan primair bedoeld was om een ander te helpen, kan invloed hebben op het zelfbeeld en emotioneel welzijn. Deze vorm van instrumentalisering raakt de identiteit en eigenwaarde van het kind, waarbij het risico bestaat dat het zichzelf niet als volwaardig en autonoom individu ervaart, maar vooral in functie van een ander. Het is ook vanzelfsprekend dat kinderen die met deze intentie worden geboren, niet meer in vrijheid kunnen kiezen voor orgaan- of weefseldonatie. Vanuit katholiek perspectief is juist deze vrijwillige keuze – het schenken van een orgaan of weefsel uit naastenliefde – een essentiële voorwaarde voor donatie. (zie Hoofdstuk IV.3).

Een ander belangrijk ethisch aspect is de vraag in hoeverre ouders hun kinderen kunnen gebruiken om het leven van een ander te redden en wie uiteindelijk mag beslissen of een embryo wel of niet wordt gecreëerd voor het redden van een ander.

Het selecteren van embryo’s die geschikt zijn als donor is dat het selecteren van kinderen met de gewenste eigenschappen de deur zou openen naar “ designer babies” omdat deze techniek ouders in staat stelt specifieke kenmerken van hun kind te kiezen, zoals oog- of haarkleur. Dit roept de vraag op in hoeverre ouders (en de samenleving) controle mogen uitoefenen over het genetische materiaal van toekomstige generaties. Het risico bestaat dat dit leidt tot een samenleving waarin “ideale” kinderen worden gecreëerd, terwijl andere vormen van menselijk leven als minder waardevol worden beschouwd. Het kiezen van het meest perfecte kind gaat ook in tegen de waardigheid van elke menselijke persoon, die een waarde heeft op zich zelf en niet door haar goede of gewenste kenmerken.

image_pdfimage_print