3. Welk criterium verdient de voorkeur?
Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat het embryo vanaf het moment van de conceptie een menselijke persoon is. (33) Dit lijkt een reden te zijn om te morele status van het embryo primair hiermee in verband te brengen. Toch gaat mijn voorkeur naar het criterium van de intrinsieke finaliteit uit. Dit criterium geldt ongeacht of het embryo nu een persoon is of niet. Dit zou op zich moraaltheologen die de verlate bezieling als argument hanteren de wind uit de zeilen nemen.
Sommigen onder hen passen het oude moraalsysteem van het probabilisme toe, volgens welke men in bepaalde gevallen een waarschijnlijke opinie die tegen de norm ingaat mag volgen, ook al is de opinie ten gunste van de norm meer waarschijnlijk. Omdat de redenen die ertegen pleiten dat het vroege embryo onder de norm voor het respect voor het leven valt, minstens net zo goed en solide zouden zijn als de argumenten voor het tegengestelde, zou men gerechtigd zijn om zijn persoonlijke waarschijnlijk geachte mening te volgen. Een aanhanger van de theorie van de verlate bezieling zou langs deze weg vroege abortus en experimenten met embryo’s kunnen rechtvaardigen. (34) Nog afgezien van de vraag of men hier niet de meest veilige weg zou moeten volgen en dus geen enkel risico nemen om menselijke personen op te offeren als middel tot een doel, zou men toch de morele status van het embryo op basis van zijn intrinsieke finaliteit moeten erkennen.
Er is echter nog een meer fundamentele reden. Sommigen nemen aan dat de foetus ook in een stadium dat het al een persoon zou zijn, toch om bepaalde redenen, bijvoorbeeld omdat door middel van prenatale diagnostiek een defect is aangetoond, mag worden afgedreven. Hetzelfde geldt voor het doden van pasgeborenen met aangeboren en/of erfelijke afwijkingen, waarbij de vraag of zij als personen moeten worden beschouwd, verder niet aan de orde wordt gesteld. (35) Zowel onder christelijke moraaltheologen als in kringen van seculiere ethici wordt tegenwoordig de morele beoordeling van een handeling dikwijls aan de hand van een afweging van premorele waarden bepaald. Het doden van een embryo zou hooguit een premoreel kwaad zijn. Na afweging van dit kwaad tegen een goed doel dat men ermee beoogt, het belang van de moeder bij abortus provocatus of de vooruitgang van de geneeskunde bij experimenten in embryo’s, zou het doden van ongeborenen eventueel moreel aanvaardbaar kunnen zijn. (36) Vanwege de intrinsieke finaliteit van de menselijke persoon zowel als die van het embryo en de foetus die op weg zijn om dat te worden, mag men het leven van de mens met louter als instrumenteel goed bejegenen. Erkenning van de intrinsieke finaliteit vormt de meest fundamentele waarborg voor de bescherming van het leven voor en na de geboorte.