Hoofdstuk I uit “Het embryo: Iets of iemand?”, onder redactie van mgr.prof.dr. E. Sgreccia e.a., Colomba, 1997
door mgr.prof.dr. E. Sgreccia, secretaris van de Pauselijke Raad voor het gezin
1. Inleiding: het literaire genre
Een encycliek heeft een eigen, duidelijk bepaald literair karakter binnen het kader van het gewone leergezag van de Kerk: met een dergelijk document herinnert de opvolger van Petrus pastores en gelovigen aan een waarheid waarvan wordt gezien dat zij zeer actueel is en dringend moet worden voorgehouden, terwijl hij op gezagvolle wijze de Kerk in haar geheel ertoe verplicht haar aan te nemen.
Als zodanig kan dit type document zeker niet gelijkgesteld worden met een verhandeling van filosofische of wetenschappelijke aard en van dit standpunt uit bezien zou het een beperking van de inhoud ervan betekenen en niet juist zijn de encycliek te definiëren als het door de Kerk uitgevaardigde document over de bio-ethiek.
De encycliek laat een duidelijk profetische toonzetting zien, in zoverre zij zich allereerst baseert op Gods woord, het is in wezen en voornamelijk een moraaltheologisch geschrift en, ook al heeft zij de waardigheid en de verdediging van het menselijk leven als onderwerp en is zij daarom van groot belang voor de bio-ethiek, het is niet de enige tekst die zich met de problemen van de bio-ethiek bezighoudt. Wij weten, hoe andere voorafgaande documenten van het leergezag belangstelling getoond hebben voor fundamentele problemen van de bio-ethiek: het is voldoende te herinneren aan het conciliedocument Gaudium et Spes, de encycliek Humanae Vitae, de Verklaring over abortus provocatus, de Verklaring over euthanasie, de apostolische exhortatie Familiaris Consortio, de instructie Donum Vitae en, voor wat bepaalde fundamentele vooronderstellingen betreft, de meest recente encycliek Veritatis Splendor.
Na deze precisering dient men echter te erkennen dat de encycliek Evangelium Vitae met alle kracht die haar eigen is, een synthese, verrijking en bevestiging is van deze leer en de bio-ethiek, die tot nu toe in wezen een filosofisch-wetenschappelijke reflectie is geweest, een krachtige, theologische inhoud en een versterking van de rationele premissen zelf verschaft: zij brengt de boodschap met de inhoud van het evangelie zelf in verband en tegelijkertijd herinnert zij aan de fundamenten van de natuurlijke en rationele moraal. Derhalve is het een profetie die tot leer en gebod wordt.
De fysionomie van de encycliek wordt bovendien duidelijk bepaald door de tekst zelf van de inleiding: “Daarom is deze Encycliek, de vrucht van de samenwerking van het Episcopaat van alle landen ter wereld, bedoeld als een precieze en krachtige herbevestiging van de waarde en de onschendbaarheid van het menselijk leven, en als tegelijk een dringend appèl aan allen en aan iedereen, in naam van God: eerbiedig, verdedig, bemin en dien het leven, ieder menselijk leven! Alleen dan zul je gerechtigheid, ontwikkeling, ware vrijheid, vrede en geluk vinden! Mogen deze woorden alle zonen en dochters van de Kerk bereiken! Mogen zij alle mensen van goede wil bereiken, die zorg hebben voor het welzijn van iedere man en vrouw en voor het lot van de hele samenleving!” (1)
En de tekst gaat verder door te wijzen op de geest, de gemoedstoestand waarin hij door de H.Vader geschreven is: “In diepe verbondenheid met al mijn broeders en zusters in het geloof, en bezield door een oprechte vriendschap met allen, wil ik nogmaals over het Evangelie van het leven nadenken en het verkondigen Het is de schittering van de waarheid die de gewetens verlicht, het licht dat de verduisterde blik weer helder maakt, de onuitputtelijke bron van trouw en standvastigheid tegenover de steeds weer nieuwe uitdagingen die wij ontmoeten op ons pad.” (2)
Een dergelijk evangelie van het leven “kan ook door de menselijke rede gekend worden in zijn wezenlijke trekken.” (3)
De toon is derhalve die van een evangelisch appèl en van pastorale zorg, een appèl dat gedaan wordt op de gelovige en op iedere mens met een bezielde menselijkheid die niets heeft van een “geestelijke dictatuur,” zoals iemand met verdraaiing van de waarheid geschreven heeft, en overigens heel de ontwikkeling van de verschillende onderdelen doordringt.
In dit perspectief wordt echter meer dan ooit het profetisch appèl geladen met een normatieve inhoud: “eerbiedig, verdedig, bemin en dient het leven”: het betreft hier ethische imperatieven. De profetie wordt tot gebod, is gebod.
Heel de encycliek behoudt binnen het kader van het bijbels, theologische betoog een sterke bio-ethische dimensie en wel door middel van verschillende, complementaire overwegingen: door middel van de methodologie die de reflectie een basis verschaft, door middel van de thema’s die aangesneden worden, en door de perspectieven die men er met betrekking tot een ander maatschappij- en beschavingsmodel in kan aantreffen.