ΟΡΚΟΣ
Ὄμνυμι Ἀπόλλωνα ἰητρὸν, καὶ Ἀσκληπιὸν, καὶ Ὑγείαν, καὶ Πανάκειαν, καὶ θεοὺς πάντας τε καὶ πάσας, ἵστορας ποιεύμενος, ἐπιτελέα ποιήσειν κατὰ δύναμιν καὶ κρίσιν ἐμὴν ὅρκον τόνδε καὶ ξυγγραφὴν τήνδε.
Ἡγήσασθαι μὲν τὸν διδάξαντά με τὴν τέχνην ταύτην ἴσα γενέτῃσιν ἐμοῖσι, καὶ βίου κοινώσασθαι, καὶ χρεῶν χρηίζοντι μετάδοσιν ποιήσασθαι, καὶ γένος τὸ ἐξ ωὐτέου ἀδελφοῖς ἴσον ἐπικρινέειν ἄῤῥεσι, καὶ διδάξειν τὴν τέχνην ταύτην, ἢν χρηίζωσι μανθάνειν, ἄνευ μισθοῦ καὶ ξυγγραφῆς, παραγγελίης τε καὶ ἀκροήσιος καὶ τῆς λοιπῆς ἁπάσης μαθήσιος μετάδοσιν ποιήσασθαι υἱοῖσί τε ἐμοῖσι, καὶ τοῖσι τοῦ ἐμὲ διδάξαντος, καὶ μαθηταῖσι συγγεγραμμένοισί τε καὶ ὡρκισμένοις νόμῳ ἰητρικῷ, ἄλλῳ δὲ οὐδενί.
Διαιτήμασί τε χρήσομαι ἐπ’ ὠφελείῃ καμνόντων κατὰ δύναμιν καὶ κρίσιν ἐμὴν, ἐπὶ δηλήσει δὲ καὶ ἀδικίῃ εἴρξειν.
Οὐ δώσω δὲ οὐδὲ φάρμακον οὐδενὶ αἰτηθεὶς θανάσιμον, οὐδὲ ὑφηγήσομαι ξυμβουλίην τοιήνδε. Ὁμοίως δὲ οὐδὲ γυναικὶ πεσσὸν φθόριον δώσω.
Ἁγνῶς δὲ καὶ ὁσίως διατηρήσω βίον τὸν ἐμὸν καὶ τέχνην τὴν ἐμήν.
Οὐ τεμέω δὲ οὐδὲ μὴν λιθιῶντας, ἐκχωρήσω δὲ ἐργάτῃσιν ἀνδράσι πρήξιος τῆσδε.
Ἐς οἰκίας δὲ ὁκόσας ἂν ἐσίω, ἐσελεύσομαι ἐπ’ ὠφελείῃ καμνόντων, ἐκτὸς ἐὼν πάσης ἀδικίης ἑκουσίης καὶ φθορίης, τῆς τε ἄλλης καὶ ἀφροδισίων ἔργων ἐπί τε γυναικείων σωμάτων καὶ ἀνδρῴων, ἐλευθέρων τε καὶ δούλων.
Ἃ δ’ ἂν ἐν θεραπείῃ ἢ ἴδω, ἢ ἀκούσω, ἢ καὶ ἄνευ θεραπηίης κατὰ βίον ἀνθρώπων, ἃ μὴ χρή ποτε ἐκλαλέεσθαι ἔξω, σιγήσομαι, ἄῤῥητα ἡγεύμενος εἶναι τὰ τοιαῦτα.
Ὅρκον μὲν οὖν μοι τόνδε ἐπιτελέα ποιέοντι, καὶ μὴ ξυγχέοντι, εἴη ἐπαύρασθαι καὶ βίου καὶ τέχνης δοξαζομένῳ παρὰ πᾶσιν ἀνθρώποις ἐς τὸν αἰεὶ χρόνον· παραβαίνοντι δὲ καὶ ἐπιορκοῦντι, τἀναντία τουτέων.
N.B. De hier weergegeven tekst van de eed is te vinden in de uitgave van E. Littré. De geciteerde vertalingen staan in resp. Stassen (1947), Horstmanshoff en van Hooff (1999), Houtzager (2004), Godderis (2005), Adams (1868), Jones (1868), Edelstein (1943), North (2002), Schubert (2005) en verschillende websites s.v. Hippocrates of Eed van Hippocrates (en equivalenten in de verschillende talen).
Vertaling
Ik zweer bij Apollo, de geneesheer, bij Asclepius, Hygeia en Panacea, alle goden en godinnen en roep hen als getuigen aan dat ik naar eigen vermogen en oordeel deze eed en deze overeenkomst zal nakomen.
Ik zal mijn leermeester in deze kunst aan mijn ouders gelijkstellen, hem deelgenoot van mijn leven maken en, als hij in nood verkeert, hem in mijn levensbehoeften laten delen; ik zal zijn nakomelingen als mijn broers beschouwen, hen zonder vergoeding en overeenkomst in deze kunst onderrichten, als zij deze wensen te leren, mijn en zijn zonen en de leerlingen die zich door deze overeenkomst hebben verplicht en de eed op de wijze van artsen hebben afgelegd, maar niemand anders, laten delen in de voorschriften, de lessen en ieder overig onderricht.
Ik zal mijn dieetvoorschriften aanwenden naar eigen vermogen en oordeel ten bate van de zieken, maar van hen weren wat de gezondheid kan schaden en benadelen.
En ik zal niemand desgevraagd een dodelijk middel geven, noch een advies in die richting; en evenmin zal ik een vrouw een verderfelijke tampon geven.
Zuiver en vroom zal ik mijn leven leiden en mijn kunst uitoefenen.
Ik zal niet snijden, zeker niet bij mensen die aan een steen lijden, maar plaats maken voor hen die in dit handwerk bedreven zijn.
Ik zal in welk huis ik ook maar binnenga, binnentreden ten bate van de zieken en mij verre houden van ieder opzettelijk onrechtmatig en verderfelijk handelen, in het bijzonder van seksuele omgang met vrouwen en mannen, of het nu vrijen of slaven zijn.
Wat ik bij een behandeling betreffende het leven van mensen ofwel zie, ofwel hoor of ook zonder dat er van een behandeling sprake is, en wat nooit mag worden rondverteld, daarover zal ik zwijgen, omdat ik dergelijke zaken als geheim beschouw.
Moge het mij, als ik deze eed nakom en niet schend, gegeven zijn de vruchten te plukken van mijn leven, evenals van mijn kunst en bij de mensen voor altijd in aanzien te staan; maar moge het tegenovergestelde mijn deel zijn, als ik een overtreding bega en een meineed doe.