Standpunt R.K. Kerk

editie 2014 door dr. J.A. Raymakers

2.1 Het beginnende leven

2.1.1 Het wezen en het doel van het huwelijk volgens de leer van de Katholieke Kerk

Het huwelijk is een door de Schepper ingestelde levensverbintenis en gemeenschap tussen een man en een vrouw die berust op wederzijdse liefde. Zij heeft tot doel de mensheid in stand te houden door het voortbrengen van kinderen die binnen die gemeenschap een veilige plaats vinden om onder leiding en gezag van hun ouders tot evenwichtige mensen op te groeien die eens in Gods heerlijkheid zullen mogen delen. Het is een natuurlijke verbintenis die door Christus tot sacrament is verheven. In het huwelijk geven de echtgenoten zich volkomen en zonder voorbehoud in liefde aan elkaar, naar het voorbeeld van de liefde van Christus in Zijn kruisoffer van volkomen zelfgave aan de Vader dat wordt voortgezet in de H. Eucharistie.

2.1.2 Hoe de mens zijn vermogen tot voortplanting dient te gebruiken

De mens dient zijn vermogen tot voortplanting – zijn hoogste biologische vermogen – te gebruiken in overeenstemming met het doel ervan: de voortzetting van de menselijke familie. Hij moet dat doen binnen de liefdesgemeenschap van het huwelijk, waarin man en vrouw zich geheel aan elkaar geven en zich zo in dienst stellen van Gods scheppingswerk.

2.1.3 De innerlijke houding bij het gebruik van de seksuele vermogens

De seksuele vermogens moeten gebruikt worden met een diep respect voor het intrinsieke doel ervan, dat niet moet worden belemmerd, en als hoge uiting van wederzijdse liefde.

2.1.4 De gerichtheid van de huwelijksdaad op vruchtbaarheid

Niet elke huwelijksdaad is vruchtbaar en de mens is vrij om die kennis te gebruiken zonder evenwel het doel van het huwelijk zelf geheel te belemmeren. Het is ook onjuist om de seksuele vermogens louter te gebruiken tot eigen of elkaars genoegen en het gebruik ervan los te maken van hun intrinsieke doel, de vruchtbaarheid. Dit gaat in tegen het gebod van respect voor de waardigheid van de mens omdat het van de partner en/of het eigen lichaam louter een instrument voor bevrediging van gevoelens maakt. Het is bovendien in strijd met bovengenoemde eis van zelfgave.

2.1.5 Het ontstaan van een nieuwe mens

Door de geslachtsgemeenschap van man en vrouw ontstaan bij de conceptie de materiële voorwaarden (de ‘dispositie’ in de stof) voor de ontwikkeling van het biologische substraat van een mens, het menselijke embryo. Echter, de mens verkrijgt zijn leven als actuele mens op grond van zijn onstoffelijk levensbeginsel, de ziel, die door God rechtstreeks voor iedere mens geschapen wordt. Elke mens is veroorzaakt door een scheppingsdaad van God uit liefde tot die mens.

2.1.6 De algemene houding ten opzichte van het menselijke embryo

Aan het menselijke embryo moeten dezelfde rechten en wezenseigenschappen worden toegekend als aan iedere mens in elk later stadium van het leven. Het embryo heeft dus recht op onvoorwaardelijke bescherming en zorg. Het menselijke embryo is een menselijk wezen vanaf de conceptie. Hoewel de Kerk zich nooit heeft uitgesproken over het moment van de bezieling, is de finaliteit van het embryo vanaf de conceptie niet te onderscheiden van die van elke mens: ontwikkeling tot zelfstandigheid en uiteindelijk de vereniging met de Schepper. Het menselijke embryo kan zich tot niets anders ontwikkelen dan tot een zelfstandige mens, tenzij het te gronde gaat en sterft door een stoornis in de biologische ontwikkeling.

2.1.7 De houding van ouders tegenover het embryo dat uit de liefdesgemeenschap is ontstaan

De ouders dienen het zich ontwikkelende menselijke wezen in dankbaarheid te aanvaarden als een geschenk van God, dat aan hun zorgen is toevertrouwd en geheel van hen afhankelijk is. Zij moeten alles doen wat in hun vermogen ligt om het kind in gunstige omstandigheden geboren te laten worden en opgroeien, het een goede opvoeding geven in het kader van de stabiele gezinssituatie waartoe zij in hun huwelijk geroepen zijn.

image_pdfimage_print