2. Filosofie en theologie
We kunnen ons voorts afvragen of we waarden en normen kunnen ontdekken met behulp van de natuurlijke rede of dat we daar een bovennatuurlijk bron, de Goddelijke Openbaring in de Heilige Schrift, voor nodig hebben. Met andere woorden: is medische ethiek een onderdeel van de filosofische ethiek of van de moraaltheologie? In de vorige paragraaf werd al duidelijk dat er in dit handboek van wordt uitgegaan dat het mogelijk is om ook zonder een beroep op de Openbaring waarden en normen te kennen. Dit wordt in de Heilige Schift ook met zoveel woorden bevestigd:
‘Wanneer heidenen, die de wet (bedoeld is de in het Oude Testament geopenbaarde wet, E.) niet hebben, uit zichzelf doen wat de wet verlangt, zijn zij zichzelf tot wet, al bezitten zij de wet dan niet. Door hun daden tonen zij, dat de wet in hun hart geschreven staat, waarbij komt het getuigenis van hun geweten, terwijl hun gedachten hen over en weer beschuldigen of ook wel vrijspreken’ (Rom. 2,14-15).
Met de in het hart geschreven wet wordt de morele natuurwet bedoeld. Dat de mens ook buiten de Openbaring om waarden en normen kan ontdekken, is de vaste leer van de Katholieke Kerk [: Catechismus van de Katholieke Kerk. Nrs. 1954-1960. 2008.] [: H. Johannes Paulus II. Encycliek Veritatis Splendor, over de kerkelijke moraalleer (6 augustus 1993). AAS, Rome 1993, 85.].
De tien geboden die in de Heilige Schrift vermeld staan (Ex. 20, 1-17; Deut. 5,6-21), zijn geopenbaarde natuurwet, die de mens in principe op eigen kracht zou moeten kunnen ontdekken. Ze zijn echter door God uitdrukkelijk geopenbaard omdat het redelijk inzicht van de mens en zijn wil als gevolg van de erfzonde zijn verzwakt. Waar het gaat om het ethische en ook het medisch-ethisch handelen op zich, voegt de Openbaring aan de natuurwet geen nieuwe normen toe.
Dat neemt niet weg dat de Openbaring enkele essentiële zaken aan de medische ethiek heeft toe te voegen: de kracht die God geeft aan medewerkers in de gezondheidszorg en zieken door de goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde en de zeven gaven van de Heilige Geest (zie Hoofdstuk I.3.1.). Tevens impliceert de christelijke Openbaring een bijzondere visie op het menselijk lijden vanuit het lijden sterven en verrijzen van Christus. Voorts is al vanaf de Kerkvaders Jezus beschouwd als een bijzondere icoon of model voor medewerkers in de gezondheidszorg (zie Hoofdstuk I.3.2.).
Vanuit katholiek perspectief hebben zowel de filosofische ethiek als de moraaltheologie binnen de medische ethiek een belangrijke inbreng. Het onderscheid tussen de filosofische ethiek en de moraaltheologie is in principe hetzelfde als tussen de filosofie en de theologie in het algemeen. Terwijl de filosofie zich beroept op kennis die de mens zich verwerft door gebruik te maken van zijn natuurlijke rede, baseert de theologie zich op kennis die door geloof wordt verkregen. Gewaakt moet echter worden tegen de misvatting dat er tussen rede en geloof een tegenstelling zou bestaan, alsof geloof een irrationele aangelegenheid zou zijn: terwijl de filosofie zich baseert op de rede. In de theologie wordt het zelfde instrument gehanteerd als in de filosofie, dat wil zeggen ook de menselijke rede, maar dan verlicht door het geloof (‘ratio fide illustrata’) [: Eerste Vaticaans Concilie. Dogmatische Constitutie Dei Filius (DS 3016). ASS 1870, 5, 481-493.]. De natuurlijke rede, die door God geschapen is, wordt door Gods genade tot een kennis gebracht, die alleen langs bovennatuurlijke weg kan worden ontvangen. Omdat de rede als instrument in de filosofie uiteindelijk dezelfde is als die in de theologie, kunnen de conclusies van het filosofisch en het theologisch onderzoek elkaar niet tegenspreken: er zijn niet twee waarden, een filosofische en een theologische waarheid: ‘Het licht van het verstand en het licht van het geloof komen beide van God …: ze kunnen elkaar dus niet tegenspreken’ [: H. Johannes Paulus II. Encycliek Fides et Ratio. Over de verhouding van Geloof en Rede (14 september 1998). AAS 1999, 91, 5-88.] [: Eerste Vaticaans Concilie. Dogmatische Constitutie Dei Filius (DS 3016). ASS 1870, 5, 481-493.] [: Aquinas. Summa contra Gentiles I. Rome: Desclée en Co/Herder; 1934.].
De theologie heeft drie hoofdbronnen: de Heilige Schrift, de Traditie en de Kerk, waarbinnen het leergezag een bijzondere plaats inneemt. Deze bronnen staan niet los van elkaar, maar hebben een onderlinge organische samenhang:
‘De Heilige Overlevering en de Heilige Schrift vormen één heilige schat van het woord Gods, die aan de Kerk is toevertrouwd. En door vast te houden aan deze geloofsschat volhardt het gehele volk, in vereniging met zijn herders, voortdurend in de leer van de apostelen … De taak nu om op authentieke wijze het geschreven of overgeleverde woord Gods te verklaren, is alleen aan het levend leerambt van de Kerk toevertrouwd, dat zijn gezag uitoefent in naam van Jezus Christus’ [: Tweede Vaticaans Concilie. Dei verbum. Dogmatische constitutie over de goddelijke openbaring (8 september 1965). Rome 1965, nr. 10.].