Handboek Katholieke Medische Ethiek - Hoofdstuk IV

on-line editie vanaf 2019 onder redactie van dr. W.J. kardinaal Eijk, dr. L.J.M. Hendriks en prof.dr. F.J. van Ittersum

Ⓒ Katholieke Stichting Medische Ethiek 2019 - 2024

IV.1 Inleiding

J.A. Raymakers en F.J. van Ittersum

Onder diagnostiek verstaan we het geheel van handelingen en maatregelen bedoeld om vast te stellen wat de aard van de stoornis in lichamelijk of geestelijk welzijn is waarvoor iemand hulp zoekt. Het omvat het analyseren van de verschijnselen, subjectief (klachten) en objectief (bevindingen bij lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek), gevolgd door het zoeken naar en vaststellen van de oorzaken. Bij uitbreiding valt onder diagnostiek ook het vaststellen van niet manifeste stoornissen die tot ziekte kunnen leiden bij subjectief gezonde mensen (preventief onderzoek). Tenslotte volgen uit de diagnose vaak een prognose, hoewel die lang niet altijd met zekerheid te geven is, en voorstellen voor een therapie.

Het ethische principe dat in de diagnostiek in het oog moet worden gehouden is het respect voor de menselijke waardigheid, inclusief de keuzevrijheid en de integriteit van de persoon (invasief onderzoek, psycho-analyse). Op het verkrijgen van diagnostische informatie, volgt het delen van die informatie met de patiënt (en in principe alleen met de patiënt). Deze heeft recht op de kennis omtrent zijn eigen situatie maar is niet verplicht alles ter kennis te nemen. Er zijn omstandigheden waarin nuances kunnen en moeten worden aangebracht. Ook wordt wel gesproken van een ‘recht om niet te weten’. Men kan zonder het bedoeld te hebben op informatie stuiten waarvan de consequenties niet te overzien zijn of ver in de toekomst liggen, zonder therapeutische mogelijkheden in het heden. Men zal dan de nodige prudentie moeten hanteren om te beslissen hoe men met deze informatie om zal moeten gaan. Een recht om de objectieve waarheid niet te kennen is echter onrealistisch en niet af te dwingen.

Onder therapie wordt verstaan het complex van handelingen en maatregelen bedoeld om – in engere zin – het herstel van een vastgestelde aandoening te bewerkstelligen. In brede zin vallen er alle maatregelen onder die op het herstel van de gezondheid in het algemeen gericht zijn. Onder preventieve therapie valt alles dat dienstig is om ziekte en/of functieverlies door al dan niet manifeste stoornissen te voorkomen. Preventie kan ook algemene maatregelen van niet-medische aard omvatten maar valt dan buiten het bestek van dit hoofdstuk.

Revalidatie is die vorm van therapie die er vooral op gericht is uitwendige lichaamsfuncties die door ziekte of ongeval zijn verminderd of uitgevallen te doen terugkeren, door deskundige begeleiding, instructie en oefening.

Bij alle therapie geldt zoals bij diagnostiek dat de ethische grondslag berust op het respect voor de persoon, diens vrijheid, waardigheid en integriteit en dat de motiverende grondslag de naastenliefde is en niet de wetenschappelijke interesse of aanzien. Hier wordt ook verwezen naar de beginselen zoals ze zijn uiteengezet in Hoofdstuk I.

image_pdfimage_print