Handboek Katholieke Medische Ethiek - Hoofdstuk VII

on-line editie vanaf 2019 onder redactie van dr. W.J. kardinaal Eijk, dr. L.J.M. Hendriks en prof.dr. F.J. van Ittersum

Ⓒ Katholieke Stichting Medische Ethiek 2019 - 2024

VII.2.2 Informele en relationele privacy van de patiënt in contact met gezondheidswerkers

J.A. Raymakers en F.J. van Ittersum

Het recht op privacy, dat wil zeggen op bescherming van het persoonlijke domein, is een recht dat ieder mens van nature heeft. In de praktijk heeft het recht op privacy vele aspecten. Die aspecten zijn onder meer de wijze waarop wordt omgegaan met informatie over het privédomein en de wijze waarop de patiënt in zijn kwetsbaarheid als persoon wordt behandeld wanneer hij zich blootgeeft als hulpbehoevend. Een respectvolle omgang met de informatie als zodanig en een respectvolle persoonlijke benadering gaan hand in hand.

De arts hoeft niet alles te weten, maar er mag hem geen relevante informatie worden onthouden. Het is de verantwoordelijkheid van de patiënt om de arts te informeren. Als de arts per ongeluk iets te weten komt dat niet relevant is voor de zaak, moet hij het voor zich houden en bij voorkeur vergeten. Wat van dergelijke informatie is vastgelegd, moet worden vernietigd wanneer duidelijk wordt dat het inderdaad irrelevant is. Alle informatie moet op een respectvolle manier worden ontvangen en geregistreerd.

Respect voor de privacy van de patiënt maakt deel uit van de uiting van onze houding van respect voor zijn waardigheid als mens. De houding van respect voor de waardigheid van de zieke komt bij de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg op allerlei ogenschijnlijk kleine maar belangrijke manieren tot uiting. In het contact met de patiënt moet zijn privacy worden gerespecteerd, zowel in de manier waarop men hem vragen stelt als in de manier waarop men hem benadert bij een lichamelijk en instrumenteel onderzoek. Een discrete houding is gepast bij het afnemen van de anamnese van de patiënt. Ook bij het aan- en uitkleden van de patiënt is discretie geboden, wat wordt bevorderd door de aanwezigheid van een gordijn of kleedkamer en door te voorkomen dat collega’s of anderen de onderzoeksruimte binnendringen. Uit respect voor de waardigheid van de zieke zal men de patiënt beschermen tegen onnodige fysieke blootstelling door ervoor te zorgen dat zijn lichaam zoveel mogelijk bedekt is, zowel tijdens een lichamelijk onderzoek, een verblijf in het ziekenhuis, in verpleeghuizen, als in andere situaties.

De gezondheidswerker ziet er ook op toe dat de zieke en zijn omgeving ordelijk en schoon zijn, vooral wanneer de patiënt niet zelf voor zijn persoonlijke hygiëne kan zorgen. Ook in ziekenhuizen, vooral in kamers met bedden voor meer dan één patiënt, is de aanwezigheid van privacygordijnen een belangrijke manier om de waardigheid van de kwetsbare patiënt tot uitdrukking te brengen. In dezelfde lijn is het belangrijk dat artsen die moeten spreken met de patiënten die zich in een kamer met andere patiënten bevinden, dit doen op een manier die hun privacy respecteert.

De christelijke manier van zorg verlenen toont zich dus in de kleine details van het erop toezien dat de patiënt en zijn beddengoed schoon worden gehouden, dat de patiënt goed wordt toegedekt en gekleed, dat de omgeving ordelijk is, en dat men altijd met respect spreekt tot en over de patiënt. Het is vooral belangrijk om door deze kleine maar belangrijke diensten te getuigen van de waardigheid van personen die niet in staat zijn om met hun omgeving te communiceren. De zogenaamde “goede bedmanieren” zijn voor de hand liggende vereisten in de relatie tussen de patiënt en de arts. Vooral in het één-op-één contact met de soms geheel naakte patiënt in de spreekkamer, maar ook wanneer iemand in een noodsituatie naar de spoedeisende hulp wordt gebracht en ook tegenover de patiënt op de operatietafel (wanneer deze onder narcose is) past een bescheiden houding. De manier waarop de medische professional naar het lichaam van de patiënt kijkt, moet doordrongen zijn van christelijke naastenliefde, waarbij hij in de patiënt Christus zelf ziet in zijn lijdende vermomming, zoals de zalige Teresa van Calcutta het zo vaak noemde. De hele houding van de medische professional tegenover de patiënt moet doordrongen zijn van diep respect, discretie en bescheidenheid, en deze houding zal zich openbaren in de manier waarop hij het lichaam van de patiënt behandelt en de manier waarop hij denkt en spreekt met en over de patiënt. De innerlijke geesteshouding van de medische professional moet gebaseerd zijn op christelijke naastenliefde, volgens het woord van Christus: “Waarlijk, Ik zeg u, gelijk gij het gedaan hebt aan een dezer geringste van mijn broeders, hebt gij het aan Mij gedaan” (Mt 25,40).

Het is belangrijk dat docenten in de medische wereld deze houding bij hun studenten bevorderen, in de eerste plaats door zelf het goede voorbeeld te geven. De “grand round”, een overblijfsel uit de klinische opleidingspraktijk van de 19e eeuw, kon gemakkelijk ontaarden in zoiets als een circusvoorstelling waarin de patiënt volledig hulpeloos was. Men denkt aan beelden van “Les leçons du Mardi”, de beroemde klinische demonstraties van J.-M. Charcot in de Clinique de la Salpêtrière rond 1880. Oudere Nederlandse clinici herinneren zich wel overvolle klinische demonstratieruimtes waar veel gelachen werd, maar, zoals ze later beschaamd beseften, ging het om grappen die soms ten koste gingen van de patiënt, die deze niet begreep. Terecht ligt die tijd achter ons. Ook hier moet altijd recht worden gedaan aan de menselijke waardigheid van de patiënt. Het gedrag van de christen moet worden afgemeten aan het reeds genoemde criterium: “Hoe zou ik mij gedragen als Jezus zich aan mijn zorg zou wijden?”

image_pdfimage_print