1.1.9 De aanvaardbaarheid van de in de seculiere wereld gehanteerde richtlijnen voor bio-ethische vraagstukken
Ook in de seculiere wereld worden algemene ethische richtlijnen aangehouden. De meest bekende zijn het resultaat van consensus. De volgende vier beginselen worden doorgaans aangehaald:
a. Het beginsel van de autonomie van de persoon.
b. Het beginsel van goed te willen doen.
c. Het beginsel van niet schaden.
d. Het beginsel van rechtvaardigheid.
Deze beginselen zijn zeker belangrijk maar verdienen nadere onderbouwing en toelichting.
a. De autonomie van de persoon is niet onbeperkt en strekt zich niet uit tot de zeggenschap over het eigen leven als zodanig, dat immers een geschenk van God is. Ook heeft die autonomie haar grenzen daar waar zij besluiten neemt die in strijd zijn met de waardigheid van de mens en de consequenties daarvan.
b. Het beginsel van goed te willen doen is in overeenstemming met het gebod van de naastenliefde (“liefde is de ander een goed willen”).
c. Het beginsel geen schade toe te brengen ligt in het verlengde daarvan. Beide beginselen moeten echter allereerst gehanteerd worden met het welzijn van de gehele persoon, zijn leven, zijn integriteit en zijn einddoel als mens voor ogen.
d. Het beginsel van rechtvaardigheid moet juist worden uitgelegd. Het gaat hier om de rechtvaardigheid die aan iedere mens toekent wat hem van nature toekomt, op grond van het feit dat hij mens is. De louter verdelende rechtvaardigheid (waarop materialistische stelsels zich vaak baseren) en ook rechtvaardigheid op grond van burgerlijke wetten zijn hier niet aan de orde.
1.1.10 De denkwijze die de Rooms-Katholieke Kerk hanteert bij de interpretatie van voorschriften uit de Openbaring of natuurwet
De Rooms-Katholieke Kerk baseert zich op een realistische wijsbegeerte, die inhoudt dat wij met ons verstand de objectieve waarheid, die uiteindelijk in God is, kunnen kennen uit onze waarneming van de schepping en uit de Openbaring en dat wij ons in ons handelen moeten laten leiden door objectieve waarden die in die kennis vervat zijn. Dat sluit een denkwijze gebaseerd op uitsluitend subjectieve waarden, op materialisme, relativisme, utilitarisme, proportionalisme en consequentialisme uit.
1.1.11 De mens volgens de Leer van de Rooms-Katholieke Kerk
De mens is een samengesteld levend wezen dat bestaat uit een stoffelijk lichaam en een onstoffelijke ziel, die het levensbeginsel van de mens is en de drager van zijn hoogste vermogens: verstand en vrije wil. De bezieling maakt de mens tot een persoon; immers hij is door de vermogens die uit de ziel voortkomen in staat te reflecteren over zichzelf en zijn doel. Door zijn verstand en de vrije wil is de mens verantwoordelijk voor zijn daden.
1.1.12 Menselijke waardigheid
De menselijke waardigheid is die eigenschap die aan iedere mens het recht op respect voor leven en integriteit als persoon verleent.
1.1.13 De fundamenten van de menselijke waardigheid
De menselijke waardigheid berust allereerst op het feit dat God de mens heeft geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Dit wil zeggen dat in de mens vermogens worden gevonden die hem rechtstreeks door God verleend zijn als afspiegeling van Diens eigen Wezen. Deze vermogens zijn de rede en de vrije wil. Voorts berust de menselijke waardigheid op de finaliteit van de mens: het doel waartoe God elke mens schept en waarmee deze uit vrije wil moet instemmen. Dat doel is het bereiken van een eeuwig geluk in aanschouwing van Zijn volmaaktheid na het tijdelijke leven op aarde.
1.1.14 De onmiddellijke consequentie van de waardigheid van de mens
De onmiddellijke consequentie van de waardigheid van de mens is dat men:
a. het leven van een mens waar mogelijk in stand moet houden
b. een mens niet moedwillig mag doden
c. een mens niet mag instrumentaliseren, d.w.z. hem gebruiken tot een doel dat aan hemzelf, zijn welzijn of zijn finaliteit vreemd is.
1.1.15 Moedwillig doden
Het is niemand op persoonlijke titel toegestaan een andere mens moedwillig te doden, om welke reden dan ook. Dit verbod berust op het beginsel van de menselijke waardigheid.
Hierbij blijft buiten beschouwing doden in het kader het recht op verdediging (dat noodzakelijk niet moedwillig is) en het recht dat de wettige overheid in bepaalde extreme gevallen kan hebben om de dood als straf voor een zeer groot vergrijp op te leggen, met als enige rechtvaardiging de bescherming (verdediging) van de gemeenschap.
1.1.16 Instrumentaliseren van het menselijk lichaam
Men mag het menselijk lichaam, of het nu het eigen lichaam of dat van anderen betreft, niet tot instrument maken van een activiteit die iets tot doel heeft dat aan het werkelijke welzijn, de integriteit en/of de finaliteit van de persoon vreemd is.
Elke instrumentele inzet van de menselijke persoon en zijn lichaam dient steeds te gebeuren met oog voor diens eigen welzijn en integriteit en vereist zijn volledige en goed geïnformeerde instemming (en in geval van arbeid in enig dienstverband een redelijke vergoeding).