W.J. Eijk
Hoe kunnen we nu uitgaand van de beschreven mensbeelden komen tot de formulering van waarden en normen? Bij de bespreking van het katholieke mensbeeld kwam al de vraag ter sprake in hoeverre we het recht hebben om te beschikken over het menselijke lichaam. Op de eerste plaats is het nodig nader stil te staan bij de betekenis van de begrippen ‘recht’ en ‘beschikking’.
Volgens het Romeinse Recht en de traditie die zich daaruit tot en met de Middeleeuwen ontwikkelde, betekent recht primair ‘dat wat rechtvaardig is’ [: Aquinas. Summa Theologica II-II. 57,51.]. Bij het begin van de Moderne Tijd treedt onmiskenbaar een verschuiving op. De Spaanse Jezuiet Francesco Suarez (1548-1617) noemt als eerste betekenis van recht een soort bevoegdheid die ieder mens heeft, ofwel over wat hij bezit, ofwel over wat hem toekomt. De nadruk komt daardoor te liggen op de houder van het recht en zijn recht in de zin van een bescherming van zijn bevoegdheid of zijn vrijheid om iets te doen of van de zeggenschap over zichzelf of iemand anders. De inhoud van het recht, namelijk of wat iemand kan doen op zichzelf juist of goed is, raakt op de achtergrond. Via filosofen als Hugo de Groot (1583-1645), Locke (1632-1704) en Pufendorf (1632-1694) heeft Suarez een aanzet gegeven tot wat tegenwoordig bekend staat als de ‘choice theory of rights’ [: J. Finnis. Natural law and natural rights (Clarendon Law Series). Oxford: Clarendon Press; 1988, 205-210.]. Volgens deze theorie is recht vooral een voordeel dat de houder van een recht heeft, in plaats van dat wat goed of rechtvaardig is (vgl. wat Veritatis splendor nr. 23 zegt over de cultuur van het hebben tegenover die van het zijn) [: H. Johannes Paulus II. Encycliek Veritatis Splendor. Over de kerkelijke moraalleer (6 augustus 1993). AAS 1993, 85, 1133-1228.]. Door het eenzijdig benadrukken van de vrijheid van de houder van het recht komen rechten diametraal tegenover wetten en plichten te staan, terwijl de traditie aannam dat er tussen beide begrippen een onlosmakelijke band bestaat. Feitelijk wordt de vrijheid om iets te doen losgemaakt van de waarheid.
Een recht heeft echter altijd betrekking op een bepaald object, waarmee men rekening dient te houden. Het recht op vervroegde uittreding is van een andere orde dan het recht op leven. Maar in welk opzicht verschillen deze rechten? Verhelderend is de nadere indeling die de klassieke moraaltheologie onder gebruikmaking van een tevens onder juristen gangbare terminologie hebben gemaakt met betrekking tot het subjectieve of actieve recht, opgevat als de competentie iets te eisen als een objectief recht, dat wil zeggen als iets dat men aan de persoon verschuldigd is. Het klassieke onderscheid tussen de verschillende subjectieve en objectieve rechten is nog steeds zeer geschikt om duidelijk te maken welk verband er bestaat tussen een recht en de inhoud ervan [: B.H. Merkelbach. Summa theologiae moralis. Paris: Desclée de Brouwer; 1932, vol 2, 166-170.] [: D.M. Prümmer. Manuale theologiae moralis. Freiburg im Breisgau: Herder; 1935, vol 2, nrs. 6-12, I.] [: J. Aertnys, C. Damen and J. Visser. Theologiae moralis. XVII ed. ed, Turijn: Marietti; 1956, vol 1, nr. 651.].
Wie alleen het gebruiksrecht heeft bijvoorbeeld van een huis dat hij heeft gehuurd, kan het bewonen en wanneer hij recht op vruchtgebruik heeft, het gebruiken voor zijn onderneming, als was hij de eigenaar, maar kan het niet verbouwen zonder diens toestemming. De eigenaar houdt het eigendomsrecht inclusief het beschikkingsrecht. Het recht volledig over iets te beschikken houdt in dat de mens het betreffende object kan gebruiken als middel voor een zelfgekozen doel: hij mag het verkopen, weggeven, veranderen, vernietigen of vervangen. Wie over iets het beschikkingsrecht heeft, kan – met andere woorden – zelf de finaliteit of de teleologische waarde ervan bepalen (telos is het Griekse woord voor doel).
Genoemde voorbeelden zijn uiteindelijk tot twee fundamentele vragen te herleiden: welke is de hiërarchie tussen de verschillende waarden die in het geding zijn (pensioen, bezit, leven), en in hoeverre moet de daaraan inherente finaliteit gerespecteerd worden? Er is geen discussie over de vraag of iemand mag beschikken over zijn pensioen of het huis dat hij bezit, vooropgesteld dat hij anderen en het algemeen welzijn geen schade berokkent. Hij heeft een ruim, zij het uiteraard niet onbeperkt recht om zijn inkomen of zijn eigen huis voor een zelfgekozen doel te bestemmen. De fundamentele vraag in de medische ethiek en de bio-ethiek is: hoe ruim is het beschikkingsrecht van de mens ten aanzien van zijn lichamelijk leven, zijn biologische natuur.