Handboek Katholieke Medische Ethiek - Hoofdstuk I

on-line editie vanaf 2019 onder redactie van dr. W.J. kardinaal Eijk, dr. L.J.M. Hendriks en prof.dr. F.J. van Ittersum

Ⓒ Katholieke Stichting Medische Ethiek 2019 - 2024

I.4.3 Jezus, de gewonde Genezer, als voorbeeld

W.J. Eijk

Het concrete voorbeeld van een persoon die de deugden in zijn leven volledig tot bloei heeft laten komen, zegt meer dan een filosofische of theologische analyse. Het voorbeeld bij uitstek is Jezus Christus, Gods Zoon die voor ons is mens geworden. Hij is waarlijk God en waarlijk mens, aan ons gelijk behalve in de zonde (Hebr. 4,15; 2 Kor. 5,21). In de menselijke natuur van Jezus zien we de volmaakte verwerkelijking van de menselijke en goddelijke deugden en de gaven van de Heilige Geest. In Jezus zien we het volmaakte beeld van God (2 Kor. 4,4; Kol. 1,15).

Ieder mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1,26-27; 5,1.3; 9,6; Psalm 8; Jezus Sirach 17,1-3; Wijsheid 2,23; Jak. 3,8-9; 1 Kor. 11,7). Het gaat hier niet alleen om de omschrijving van de opdracht die de mens heeft als rentmeester van de schepping [1G. von Rad. Genesi. 2e ed, Brescia: Paideia; 1978. ], maar ook om een beschrijving van zijn wezensnatuur [2C. Westermann. Zur Auslegungsgeschichte von Gen. 1,26-27, Excursus. Genesis, Biblischer Kommentar, Altes Testament. 3rd ed, Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag; 1983; 1. ]. Het doel is dat de mens steeds meer wordt wat hij is: beeld van God. Dit wordt versterkt door de vorming van de menselijke deugden en vervolmaakt door de goddelijke deugden en de zeven gaven van de Heilige Geest, die Jezus door zijn menswording, zijn kruisdood en verrijzenis voor ons verkregen heeft. Feitelijk wordt de mens hierdoor gelijkvormig aan Jezus, de volmaakte mens (Rom. 8,29; 1 Kor. 15,49; 2 Kor. 3,18; Kol. 3,10). De gelijkvormigheid aan Jezus betekent dat het beeld van God in hem wordt vervolmaakt en dit brengt de mens in een positie dat hij nu al in dit leven en in de eeuwigheid na dit leven deel kan hebben aan het leven van de Drie Goddelijke Personen. Het gelijkvormig worden aan Christus begint in het doopsel, meestal als een keuze van de ouders die men zich eigen maakt bij het ontvangen van het sacrament van het vormsel: ‘Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en vernieuwing door de Heilige Geest. Want Hij heeft de Geest overvloedig over ons uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland’ (Tit. 3,5-6).

Wat tot nu is gezegd, geldt voor alle mensen, maar evenals de deugdenvorming draagt het gelijkvormig worden aan Christus bij medewerkers in de gezondheidszorg eigen accenten. De christelijke traditie zag van meet af aan een analogie tussen genezing van ziekten en aandoeningen enerzijds en de Verlossing door Christus, de genezing van zonde en schuld anderzijds. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking het toekennen van de titel Christus Medicus aan Jezus Christus, de Verlosser van alle kwaad. Christus de arts werd gezien als het paradigma van de medicus en in bredere zin voor iedere medewerker in de gezondheidszorg [3W.J. Eijk. Carrying on the Healing Mission of Christ; Medical Ethics in the Christian Tradition. In: van Alphen HA, editor. Acta Neurochirurgica, Wien/New York: Springer-Verlag; 1999; 74[Suppl]. 53-58. ]

Hoewel terughoudend met het leggen van een verband tussen ziekte, dood en persoonlijke zonde, beschouwt de Christelijke traditie ziekte en zonde als gevolgen van de erfzonde. De latere scholastieke theologen vanaf de 16e eeuw hebben als gevolg van de polemiek rond deze thematiek met reformatorische theologen niet altijd de meest gelukkige termen gehanteerd. Een betere uitleg van het begrip erfzonde treft men aan bij de Kerkvaders (de grote theologen, meestal bisschoppen, uit de 1e zes eeuwen) en de grote middeleeuwse theologen van de 13e eeuw [4G. Grisez and R. Shaw. Fulfillment in Christ. A summary of Christian moral principles. Notre Dame/London: University of Notre Dame Press; 1991. 161-173. ]. Zij beschreven de erfzonde als een welbewuste keuze van de mens om zijn oorspronkelijke speciale vriendschapsrelatie met God te verbreken, welke toestand is aangeduid met het beeld van de hof van Eden als aards paradijs. De mens wilde God niet langer als Schepper erkennen en aan Hem gelijk worden. Het gevolg hiervan was dat de eerste mensen na het verlies van hun oorspronkelijke vriendschapsrelatie met God en bijgevolg van Zijn bijzondere genadegaven, terugvielen op hun kwetsbare menselijke natuur. Hierdoor waren zij blootgesteld aan ziekte en dood (Gen. 3). Bij erfzonde moet men dus niet denken aan een persoonlijke daad, maar aan een toestand. Hieruit verlost ons Christus door Zijn menswording. kruisdood en verrijzenis.

De analogie tussen ziekte en zonde en het geloof in Christus als de Verlosser van de zonde was de fundamentele reden voor de Kerkvaders om Hem de eretitel Christus Medicus toe te kennen. Bovendien vermelden de Evangelies dat Jezus veel ziekten geneest op wonderbaarlijke wijze als een teken dat hij de Zoon van God is en als uiterlijk teken van de innerlijke verlossing van de zonde, waarvoor Hij in deze wereld was gekomen. Een van de eersten die de titel Christus Medicus vermeldt, Ignatius van Antiochië (†107) schrijft om te benadrukken dat de verlossing zowel de ziel als het lichaam betreft: ‘Er is slechts één Arts zowel voor het lichaam als voor de geest, … Jezus Christus Onze Heer’ [5J.A. Kleist. Ignatius of Antioch, Letter to the Ephesians. The epistles of St Clement of Rome and St Ignatius of Antioch (Ancient Christian Writers 1), London: Longmans, Green and Co. ; 1961. 63, 67, 62. ]. Origenes (±180-254) spreekt van het genezen ‘van de hele rationele natuur en haar brengen tot vertrouwdheid met God de Schepper van het universum door middel van het geneesmiddel van de Logos (Christus aangeduid als het mens geworden Woord (Logos) van God)’ [6Origenes. Contra Celsum III-IV, 128. ]. Ambrosius (339-397) wijst op een arts ‘die de arts heeft nagevolgd die uit de hemel komt’ [7Ambrosius. De Cain et Abel, 2, 3, 11. ]. Voorts noemt hij Christus ‘een groot arts’ [8Ambrosius. De Helia e ieiunio 20, 75. ]. Augustinus (354-430) gebruikt het vaakst de titel medicus om te beschrijven wat Christus deed voor de gevallen mensheid [9R. Arbesmann. The concept of ‘Christus Medicus’. St Augustine, Traditio 1954; 10. 1-28. ].

In de christelijke traditie bleef de titel Christus Medicus behouden, speciaal tot de 16e eeuw, maar ook daarna zowel onder katholieken als protestanten [10H. Schipperges. Zur Tradition des ‘Christus Medicus’ im frühen Christentum und in der älteren Heilkunde. Arzt und Christ 1965; 11. 12-20. ]. Het beeld van Christus als arts werkte als een stimulans voor artsen en christenen in het algemeen om zieken met liefde en medelijden te verzorgen.

Heel intens is een ander kwalificatie van Jezus Christus, namelijk de Gewonde Genezer. Jezus Christus is het die aan het kruis Zijn leven geeft om ons van het kwaad te bevrijden. Hoewel Gods Zoon wordt Hij tevens mens, onderwerpt zich aan het menselijke bestaan (Fil. 2,6-11) en gaat zover dat Hij Zichzelf met de met de lijdende mens identificeert. Als Hij de rechtvaardigen in Zijn koninkrijk zal binnenlaten, zal hij daarvoor als reden opgeven dat zij Hem te eten hebben gegeven toen hij honger had en te drinken bij dorst, als vreemdeling opgenomen, bezocht toen hij ziek was of in de gevangenis opgesloten. Op hun vraag wanneer zij dat dan hebben gedaan, zal Hij antwoorden: ‘Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan’ (Mt. 25,40). Hun zorgen waren ook Zijn zorgen, omdat ieder mens in de ogen van zijn Schepper en Verlosser een unieke, onherhaalbare waarde is, geschapen als hij is naar Zijn beeld en gelijkenis.

Het gegeven dat Jezus als Gewonde Genezer Zichzelf met de lijdende mens identificeert en men in de zieke Christus Zelf kan ontmoeten, heeft christenen vanaf het prille begin ertoe geïnspireerd om zorg te dragen voor zieke medemensen, ook in situaties waarin genezing niet meer is weggelegd.

image_pdfimage_print