Handboek Katholieke Medische Ethiek - Hoofdstuk I

on-line editie vanaf 2019 onder redactie van dr. W.J. kardinaal Eijk, dr. L.J.M. Hendriks en prof.dr. F.J. van Ittersum

Ⓒ Katholieke Stichting Medische Ethiek 2019 - 2024

I.4.2 De zorgverlener – patiëntrelatie

4.2.2 Katholieke visie op de arts-patiëntrelatie

De arts-patiëntrelatie dient vanuit katholiek perspectief allereerst ingevuld te worden door datgene was God in essentie is, liefde en daarvan afgeleide waarden. Autonomie past ook in dit katholieke perspectief. In theologische termen gaat het over de “door God aan de mens toegekende vrijheid”, welke ook in de arts-patiënt relatie moet worden gerespecteerd. Paus Pius XII stelt dat de arts – en dus ook andere hulpverleners – ‘ten opzichte van de patiënt geen afzonderlijk of zelfstandig recht heeft; hij kan in het algemeen slechts handelen als de patiënt hem daartoe uitdrukkelijk of stilzwijgend (rechtstreeks of onrechtstreeks) machtigt’ [10Pius XII. Le dr. Bruno Haid. Toespraak tot een congres van artsen te Rome over de reanimatie (beademing) (24 november 1957). AAS 1957; 49. 1027-1033. ]. De Heilige paus Johannes Paulus II en paus Franciscus voegen compassie met de lijdende, d.w.z. niet alleen medelijden maar ook daadwerkelijke hulp voor de lijdenden, toe aan de relatie van de zorgverlener en de patiënt.

Een ander verschil in opvatting tussen christenen en hedendaagse seculiere stromingen is de kenbaarheid van de waarheid. De seculaire modellen gaan niet uit van een kenbare, absolute waarheid waardoor het kennen van “de” moreel goede oplossing in een bepaalde situatie onmogelijk wordt: de patiënt moet derhalve zelf, al dan niet met de zorgverlener, “zijn eigen waarheid” bepalen waardoor autonomie sterk op de voorgrond komt: alle mogelijke keuzes zijn in deze benadering per definitie goed en “waar”. Het christelijk perspectief dat uitgaat van een absolute waarheid impliceert dat iedereen, ook de arts, het moreel goede in een bepaalde situatie kan kennen, mits hij prudent de medische mogelijkheden, de situatie van de patiënt en de bedoeling van God met het leven van de patiënt in ogenschouw neemt. Een democratisch, in teamverband genomen beslissing hoeft niet per se bij deze absolute waarheid uit te komen: het is essentieel dat men zich wil laten leiden door de bedoeling van God met het leven, zowel dat van de patiënt als dat van de zorgverleners. Als hoe dan ook een oplossing is gevonden waarvan men denkt dat deze objectief juist is, moet de patiënt ook altijd met zijn vrije wil instemmen met de voorgestelde diagnostiek en behandelingen. Desalniettemin zou vanuit christelijk perspectief een mogelijkheid om de patiënt in de context van de arts-patiëntrelatie voor te houden wat voor hem of haar objectief “het goede” zou zijn, tot de mogelijkheden moeten blijven behoren.

Het moge duidelijk zijn dat de kenbaarheid van de waarheid niet zomaar in te passen is in de beschreven modellen van Emanuel. Derhalve zijn twee andere visies vanuit katholiek, filosofische hoek interessant.

Twee katholieke auteurs publiceerden iets eerder dan Emanuel een ander, op ideologie gebaseerd model voor de arts-patiëntrelatie. In dit model leggen zij sterk de nadruk op weldoen uit de Hippocratische traditie, maar zonder dat dit opnieuw paternalistisch wordt. De auteurs karakteriseren dit model als weldoen in vertrouwen. [11E.D. Pellegrino and D.C. Thomasma. For the Patient’s Good: The Restoration of Beneficence in Health Care. New York: Oxford University Press; 1988. ] De autonomie van de patiënt moet hierbij vanzelfsprekend gerespecteerd worden, niet als negatieve, maar als positieve vrijheid [12E.D. Pellegrino. Patient and physician autonomy: conflicting rights and obligations in the physician-patient relationship. J Contemp Health Law Policy. 1994/04/01 ed 1994; 10. 47-68. ], juist omdat een respecteren van autonomie een aspect van weldoen is. Verder wordt gepoogd weldoen gebaseerd op objectieve criteria een plaats te geven in dit model. Beauchamp betoogde vrij snel na publicatie van dit model dat het een verhulde vorm van paternalisme betrof. [13T.L. Beauchamp. The promise of the beneficience model for medical ethics. J Contemp Health Law Policy. 1990/04/01 ed 1990; 6. 145-155. ] Emanuel noemde dit model in zijn geheel niet. [14E.J. Emanuel and L.L. Emanuel. Four models of the physician-patient relationship. JAMA. 1992/04/22 ed 1992; 267. 2221-2226. ] [15G.A.M. Widdershoven. Ethiek in de kliniek. Meppel: Boom; 2000. 176. ]

Kardinaal E. Sgreccia ontwikkelde een filosofische fundering van de bio-ethiek die bekend staat als ontologisch gebaseerd personalisme. In het personalisme is er in het algemeen een absoluut respect voor menselijke personen, maar kan het nogal verschillen wanneer een mens een persoon genoemd mag worden. Sommige personalisten vinden een mens pas een persoon als deze in staat is relaties met anderen te onderhouden. Sgreccia fundeert het personalisme in wat de mens is en niet in wat hij heeft of wat voor activiteiten hij ontplooit. Het leidt in de bio-ethiek tot een patiënt-georiënteerde, holistische benadering, waarbij de spirituele dimensie van de persoon niet uit het oog mag worden verloren. Deze benadering eist dat op maatschappelijk niveau de superioriteit van de menselijke persoon wordt erkend en gewaarborgd. Sgreccia komt op basis van deze benadering, in een maatschappij die gezondheid als een sociaal goed beschouwt, tot de volgende morele grondslagen voor de arts-patiëntrelatie:

  1. Het goede voor de patiënt als ultiem doel (objectieve component);
  2. De instemming van zowel de patiënt als de arts met de medische handeling (subjectieve component);
  3. Wettelijke erkenning van deze beide principes.

Voor de invulling van de arts-patiëntrelatie komt Sgreccia ook uit bij het model van Pellegrino, maar wel met de aantekening dat “het goede” drie componenten heeft waar ook op een evenwichtige manier aandacht aan besteed moet worden: 1) het biomedische goed, datgene wat op biomedisch gebied de beste oplossing is; 2) het idee dat de patiënt heeft van het goede voor zichzelf; 3) het goede als de mogelijkheid bij zowel zorgverleners als patiënten om objectief situaties te beredeneren om uiteindelijk tot beslissingen te komen. [16E. Sgreccia. Personalist Bioethics. Foundations and Applications. Philadelphia: The National Catholic Bioethics Center; 2012. ]

De benaderingen van Pellegrino en Sgreccia lossen de kenbaarheid van het objectief goede op. Zij geven een aanzet om de “leegte die in de seculiere modellen naar boven komt” op te lossen: door het goede te zoeken voor de patiënt, met respect voor deze als menselijks persoon, en in dialoog en medelijden met de patiënt proberen ze kilheid te vermijden, het zijn van de patiënt te versterken zowel in biomedisch als spiritueel opzicht, zonder het objectieve goede uit het oog te verliezen. Deze benaderingen integreren en verbeteren de eerdergenoemde modellen. De principes van Sgreccia maken ook duidelijk dat ook de arts een persoon is die gerespecteerd moet worden en derhalve in moet stemmen met de uit te voeren diagnostiek of behandeling. De compassie en nabijheid die de Heilige paus Johannes Paulus II en paus Franciscus benadrukken, gaan nog iets verder (zie Hoofdstuk I.4.2.3). Ze geven niet alleen aan hoe de beslissingen in de context van de arts-patiëntrelatie tot stand moeten komen, ze vullen in hoe de houding van de arts t.o.v. de patiënt moet zijn: nabij en met liefde. Deze uitingen van Gods liefde kunnen bij uitstek de leegte die in de seculiere modellen van de arts-patiëntrelatie wordt ervaren opvullen.

image_pdfimage_print